Ken Van Roose

Ken Van Roose is sinds twee jaar onderzoeker bij ons onderzoekscentrum. Hij is bezig met een project rond hoe we de EVC procedures in het hoger onderwijs meer toegankelijk kunnen maken en bereidt een PWO project voor rond leefgroepbegeleiders in de jeugdhulp als een knelpuntberoep. De vraag is hoe zij hun job beleven, maar vooral ook hoe we de arbeidsomstandigheden in die organisaties kunnen verbeteren om hen langer aan boord te houden. Ken is sociaal werker en agogisch wetenschapper en werkte jaren in het jeugdwerk, bij formaat. Naast zijn werk als onderzoeker is Ken scenarioschrijver en theatermaker. Hij voerde vorige jaar een monoloog op met als titel “de man die zijn eigen huisdier werd” en is trotse papa van drie kinderen.

Ken Van Roose foto rubriek ontmoet de onderzoeker

Misschien is het goed om te starten met je voor te stellen aan onze lezers. Wie is Ken eigenlijk?

Ik ben Ken Van Roose, en werk nu een dikke twee jaar voor Odisee. Daarvoor heb ik zeven jaar in het jeugdwerk gewerkt bij Formaat, het vroegere VFJ (Vlaamse Federatie voor Jeugdhuizen). Eerst ondersteunde ik er beroepskrachten in jeugdhuizen in een transitieproject waar jeugdhuizen subsidies kregen om te werken rond cultuur en ondernemerschap bij jongeren. Vandaar ben ik opgeschoven naar meer beleidsvoorbereidend werk en heb ik gewerkt rond ‘Open Jeugdwerk’, een meer open invulling van jeugdhuiswerk. Maar tijdens corona stond ontmoeting onder druk en dat is natuurlijk net de functie van jeugdhuizen. Ik begon me steeds meer af te vragen “Wat ben ik hier aan het doen?”. Tegelijk wilde ik ook niet te lang in het jeugdwerk blijven hangen. Jeugdwerk is iets voor en door jongeren. Ook in de organisaties die hen vertegenwoordigen. Plaats maken is belangrijk. Niet te lang blijven zitten. Dus toen passeerde er een vacature voor een project bij Odisee rond de vraag “Hoe kunnen we werkende lerenden in de sociale sector, mensen met een afstand tot het hoger onderwijs toeleiden naar een sociaal-agogische opleiding?” Dat projectmatige sprak me enorm aan en ook de vraag interesseerde me. Vandaar dat ik daar ook op ingetekend heb.

Ik heb eerder ook al in het onderwijs gewerkt. Ik ben afgestudeerd aan de Arteveldehogeschool als sociaal werker. Ik heb daar in het begin van mijn carrière ook een tweetal jaar gewerkt. Maar ik vond mezelf nog te jong om te werken met studenten. Het was één van mijn eerste werkervaringen. Ik heb daarvoor een tweetal jaar gewerkt voor het jeugd-en cultuurcentrum Scheld’apen (nu Het Bos) in Antwerpen.

En uw huidig project bij Odisee, wat houdt dat juist in?

Ik ben op dit moment met een paar zaken bezig. Ik ben een PWO-project aan het voorbereiden rond leefgroepbegeleiders in de jeugdhulp. De vraag is hoe zij hun job beleven maar vooral ook hoe we de arbeidsomstandigheden in die organisaties kunnen verbeteren om hen langer aan boord te houden. Specifiek in Brussel, want daar is het nog meer een knelpuntberoep dan in de rest van Vlaanderen.

Daarnaast ben ik bezig met een project rond Eerder Verworven Competenties (EVC): hoe kunnen we de EVC procedures in het hoger onderwijs meer toegankelijk maken? Zo zijn we eigenlijk met de opleidingen sociaal werk uit de associatie KU Leuven één uniforme EVC procedure aan het ontwikkelen. Dit is een samenwerking tussen Odisee, Thomas More, UCLL en Vives.

Wat kunnen die EVC’s betekenen voor mensen?

Ik heb in mijn vorig project GE-START gezien dat er heel veel mensen met veel ervaring als sociale professional actief zijn in de brede sector sociaal werk en dat die praktijkervaring ook veel betekent ondanks het feit dat daar misschien geen formeel schoolse kennis aanhangt. Dus de vraag is ‘’Hoe kan je de kennis van mensen die al langere periode aan de slag zijn in dat werkveld en die eigenlijk niet moeten onderdoen voor afgestudeerde bachelorstudenten ook echt valoriseren? Hoe kunnen we dat echt gaan erkennen? ‘ Op dit moment bestaat die procedure wel op papier maar is ze niet zo toegankelijk. Het is in heel wat opleidingen niet altijd duidelijk wanneer je je aanmeldt voor een EVC procedure wat je nu juist moet doen. Ik denk dat het meer transparant en uniform maken van die procedure ze laagdrempeliger en toegankelijker kan maken, zeker voor mensen die wat afstand hebben tot het hoger onderwijs. 

Wat was jullie ervaring tijdens GE-START, wie heb je bereikt?

We hebben in totaal 20 mensen bereikt. De helft daarvan had een migratieachtergrond dus niet het Nederlands als moedertaal. Daarnaast waren er voornamelijk vrouwen (16 van de 20), vaak ook moeders. Dus stapelen een aantal kwetsbaarheden zich op: vrouw zijn, moeder zijn, migratieachtergrond hebben, niet-Nederlandstalig zijn, aan het werk zijn, wat er dan ook voor zorgt dat die toegang tot het hoger onderwijs niet evident is. Een redelijk aandeel mensen die we hebben bereikt en die ervaringskennis hebben kiest bewust vanuit de eigen ervaring voor de job. Dat kan zijn “Ik heb zelf een migratieachtergrond dus ik wil werken voor die doelgroep omdat ik zelf veel kennis heb over of weet wat het is om hier toe te komen en te wonen met een andere achtergrond.” Er waren ook mensen die zelf een verleden in de jeugdhulp hebben of die als deelnemer in het jeugdwerk zijn terecht gekomen en van daar uit zijn doorgegroeid tot beroepskracht, en vanuit die ervaringen  iets terug willen doen voor de maatschappij.

GE-START

Wat is het belangrijkste dat je geleerd hebt uit dat project?

Ik denk twee dingen. Een project op papier uitdenken is uiteindelijk iets anders dan een project uitvoeren in de realiteit. Van de 20 deelnemers zijn er uiteindelijk maar zeven tot het einde gebleven waarvan er maar vijf een EVC-procedure hebben doorlopen. Er zijn er nog drie die nu aan het twijfelen zijn om de procedure toch nog helemaal af te werken. Als je veel studenten of veel mensen wil bereiken dan is een uniforme aanpak handig maar voor een doelgroep met uitdagingen is een uniforme aanpak net niet aangewezen. Dat zorgt ervoor dat je heel de tijd je aanpak moet aanpassen aan wat mensen nodig hebben en vragen maar de realiteit leert dat dat niet altijd mogelijk is in een standaardonderwijs, dat nu al veel inspanningen doet. De vraag is daar een beetje “Hoe kan je dat uniform kader toch meer toegankelijk maken met een aantal aanpassingen op maat?”

Het andere is dat het thema diversiteit in het hoger onderwijs heel moeilijk blijft omdat je met een heel wit, hoogopgeleid, middenklasse personeelskader zit dat vaak ervaring mist met wat het is om met bepaalde kwetsbaarheden te maken te hebben. En dan heb ik het ook over mezelf, als zesendertigjarige hoogopgeleide middenklasser. Je reproduceert wat je kent en je reproduceert ook wat er mogelijk is, of wat je denkt dat mogelijk is. Dat hoor je ook vaak als je over diversiteit gaat praten met de doelgroep zelf:  dat het gaat over representatie. “Ik voel mij hier niet altijd thuis”. Daarnaast gaat het ook over cultuurverschillen. Wat is dat hoger onderwijs? Dat is ook een kader met regels, waarden en normen die een lange traditie hebben, een traditie die ook niet voor iedereen even herkenbaar is. Je hebt kwaliteitscriteria, die op zich ook een reden hebben, maar die natuurlijk bepaald zijn vanuit een bepaalde dominante stem. Ik hoor hier en daar voorzichtig de stem “Hoe kunnen we het onderwijs  dekoloniseren? Hoe kunnen we die standaarden meer representatief en meer toegankelijk maken?” Het antwoord daarop heb ik ook niet meteen. Maar dat de vraag gesteld wordt, is een begin.

Welke onderzoekers hun werk bewonder jij? Stemmen van dichtbij of veraf?

Ik heb na mijn opleiding sociaal werk agogische wetenschappen gestudeerd, met name culturele agogiek, en daar zat heel veel filosofie bij. Wat ik niet altijd even toegankelijk vind of vond, nog altijd niet, maar wel interessant. Ik heb een tijdje geleden even gestudeerd aan het RITCS, een opleiding scenario, en daar kreeg ik les van Lieven De Cauter, cultuurfilosoof en activist. Zijn boek “Metamoderniteit voor beginners: filosofische memo's voor het nieuwe millennium” heb ik graag gelezen.  Het is een nogal dystopisch boek, maar toch met een hoopvolle boodschap erin. De boodschap is dat de window of opportunity om nog iets aan klimaatverandering en alles wat erbij komt kijken te doen zich sluit, maar hij brengt dat vanuit een positieve kijk met de nadruk op wat we nog kunnen doen. Het is een eerder verbeeldend boek, dat ook teruggrijpt naar heel wat bewegingen in film en literatuur, ook science-fiction. Net die beeldende kracht vind ik nodig als het gaat over het nadenken over waar we naar toe kunnen, wat we kunnen veranderen.

Ik lees graag en veel, maar ik ben geen wetenschapsnerd in die zin dat ik minder in de harde wetenschappelijke literatuur zit te grasduinen. Ik hou meer van actie-onderzoek. Dingen onderzoeken door te doen, te proberen, te lukken en te mislukken. Eerder boeit het mij hoe we een stukje kunnen pionieren, bricoleren vanuit kleine stapjes om de toekomst vorm te geven. Dus Lieven De Cauter heeft mij wel geïnspireerd. En verder heb ik het DieGem-onderzoek van Stijn Oosterlynck met veel interesse gevolgd. Dit was een onderzoek naar ‘burgerschapspraktijken’ aan de hand van 32 cases.

Lieven De Cauter boek Metamoderniteit voor Beginners

Waar vinden wij je als we je niet op het werk vinden?

[lacht] Ik heb een druk gezin met een tweeling van zes, meisje, jongen en een zoon van acht. Dus ik ben veel met hen bezig, veel aan het rondrijden naar hobby’s, maar ik probeer dat beperkt te houden. Ze doen dingen, maar we proberen een beetje te vermijden om het hele land rond te rijden. Er zit er ook eentje bij met een label, autismespectrumstoornis en dat is wel een blijvende zoektocht “Hoe kunnen we dat op een goede manier omkaderen of laten omkaderen?” Hij is heel goed op school maar dat neemt niet weg dat dat veel aandacht en energie vraagt, veel overleg ook, en toch ook onvermijdelijk een beetje weg-en-weergerij. En daarnaast ben ik veel bezig met schrijven, muziek en theater.  Ik heb vorig jaar een monoloog gespeeld. Nu ben ik aan het nadenken over iets nieuws.

Waarover ging de monoloog?

De titel was “de man die zijn eigen huisdier werd”, een cabaretvoorstelling.  Het is een verhaal over een dierenarts in opleiding, ondertussen dierenarts geworden, die tijdens zijn opleiding hopeloos verliefd wordt op een collega dierenarts-studente die na twee jaar plots verdwijnt. Tien jaar later komt ze door speling van het lot terug in zijn leven, maar op een andere manier dan hij had gedacht.

Vanwaar de titel?

Eén van de dingen die Rutger Vandierendonck, het hoofdpersonage, zegt is dat mensen die naar de dierenarts komen eigenlijk net hetzelfde zijn dan mensen die naar een gewone arts gaan. “De mensen komen voor een zogenaamd probleem maar eigenlijk komen ze voor iets anders. Ze klagen over pijn in de buik maar eigenlijk hebben ze een depressie of een burn-out. Ze komen met een hond met gedragsproblemen maar eigenlijk zitten ze middenin een relatiecrisis.” Zo komt de nogal vreemde Johan bij hem met twee honden met gedragsproblemen en uiteindelijk geeft hij hem het advies “soms moeten we ons eigen huisdier worden.” Hij stuurt dus zijn tegenspeler iedere keer in een richting door dat soort uitspraken. Zijn tegenspeler is heel gevoelig voor dat soort dingen en gaat ook altijd aan de slag met dat advies wat niet noodzakelijk altijd het goede advies is. Want eigenlijk geeft Rutger eerder psychologisch advies aan de baasjes, eerder dan dat hij echt met die dieren aan de slag gaat. Met alle gevolgen van dien, ook voor zijn lang verloren liefde Mauri.

Dat vind ik heel tof gevonden. Mocht je helemaal carte blanche hebben, wat zou dan een onderzoeksproject zijn dat je nog graag zou willen doen?

Wat mij vooral interesseert is: hoe kan je, of dat nu met onderzoek is of met iets dat je schrijft of maakt, impact creëren, hoe kan je iets creëren dat lange tijd resoneert en blijft bestaan of waar mensen lange tijd door geïnspireerd geraken en dat invloed heeft op de weg die zij afleggen. Iets waar ik nu mee bezig ben, wat ook in mijn privésfeer zit, maar wat ook het sociaal werk aanraakt is sociaal sportieve praktijken. Ik woon vlakbij de Bloemekeswijk in Gent. Dat is één van de meer kwetsbare wijken van Gent, met veel diversiteit en veel kansarmoede, met een sociaal weefsel dat op zich wel bestaat, maar de diversiteit die er is wordt daar onvoldoende in weerspiegeld. Er ligt in de wijk een voetbalveld maar er is helaas geen voetbalploeg. Op het veld zijn altijd heel veel jongeren aan het spelen. De stad Gent en de KAA Gent foundation willen graag dat daar een voetbalploeg komt. Daar springen een aantal mensen op die dat willen doen, vanuit veel enthousiasme, om dat in beweging te krijgen. Heel mooi om te zien. De vraag is natuurlijk hoe je zo’n ploeg toegankelijk maakt voor een brede groep kinderen en jongeren. Een reguliere competitieploeg is niet voor iedereen even wenselijk, toegankelijk of haalbaar. Niet iedereen is in staat om elke week van hot naar her te rijden, niet elk kind wil in competitie spelen. Tegelijkertijd is inschrijven in een voetbalploeg niet voor iedereen betaalbaar. Terwijl heel wat gasten gewoon willen voetballen.

In Gent staan ongeveer 1000 kinderen op de wachtlijst voor een voetbalploeg. Ik vind het belangrijk om te bewaken dat ook de meer kwetsbare jongeren toegang hebben en kunnen meespelen. Met de ploeg die we aan het oprichten zijn (FC Dracuna) moeten we daar veel aandacht voor hebben. Dat het écht een ploeg is die voor en door die buurt wordt gedragen. Ik ben op dit moment aan het onderzoeken hoe we naast de competitiewerking ook trainingen kunnen organiseren waar iedereen aan kan deelnemen, een laagdrempelig sportaanbod. Wie goesting heeft, komt. We voorzien een paar trainers, en daar kunnen studenten iets in betekenen, studenten LO of studenten sociaal werk. Zo zijn we een uur of twee op dat veld aanwezig en daarna zijn we  aandachtig voor welke andere vragen er komen. Zodat je niet alleen die voetbalploeg hebt, maar ook een sociale component, inbedding in de buurt. 

Wat zijn op dit moment de belangrijke drempels voor jongeren en hun gezinnen?

De drempel is niet alleen het inschrijvingsgeld. Dat is onder andere een drempel. Het gaat over 200- 250 euro maar daar bestaan oplossingen voor, heel wat jongeren maken bijvoorbeeld gebruik van de UitPas, waar je indien je in aanmerking komt een sterk verminderd inschrijvingsgeld betaalt. Maar ook het feit dat er wekelijks trainingen zijn, wekelijks match, wekelijks verplaatsing. Je hebt daar een auto voor nodig, je moet er zijn. Je ouders moeten er zijn. Ze moeten ook betrokkenheid tonen. Dat wordt van hen verwacht. Ook al zijn er misschien heel wat redenen waarom dit niet evident is. Maar als je ouders er niet zijn en nooit eens mee voor vervoer zorgen, krijg je misschien minder kansen om mee te spelen op zaterdag. Dat zet ook een drempel. En als je niet gekomen bent naar de training, mag je niet meedoen met de match. Waar ik aan denk is een meer open systeem. Ik ben in Kopenhagen geweest waar er eigenlijk heel veel gebeurt vanuit sociaal culturele initiatieven, vanuit filantropische initiatieven. Denk aan open sportinfrastructuur waarbij je soms 24u op 24 binnen kan in sporthallen, met overdag en ’s avonds heel wat open instuifmomenten.

Ook in Gent gebeurt al veel. Onder andere Sportaround geeft in de hele stad open trainingen en geeft elke woensdag open trainingen. In Gentbrugge gebeurt dat op een oude hockey-site, die tijdelijk gebruikt kan worden, tot daar weer een projectontwikkelaar kan beginnen aan bouw van een nieuwe wijk. Ik vind dat soort dingen heel interessant om te zien, dat gedeeld ruimtegebruik bijvoorbeeld.  Je hebt de infrastructuur, of je kan infrastructuur gebruiken vanuit de stad en je stelt die open. Ik denk dat wij in Vlaanderen vaak heel gesloten omgaan met wat we hebben. “Die infrastructuur is van onze ploeg, dat is van ons jeugdhuis” terwijl er zoveel infrastructuur is die gedurende het grootste deel van de week leeg staat. Ik denk dat een open systeem kansen biedt, zeker in een stad waar druk staat op het aanbod, waar mensen niet kunnen deelnemen omdat er geen ruimte is terwijl er eigenlijk plek genoeg is, als je wat voorhanden is met elkaar deelt. Maar het vraagt natuurlijk niet alleen een mentaliteitswijziging, maar ook goede afspraken.

Wat mij vooral interesseert is: hoe kan je -of dat nu met onderzoek is of met iets dat je schrijft of maakt- impact creëren? Hoe kan je iets creëren dat lange tijd resoneert en blijft bestaan, of waar mensen lange tijd door geïnspireerd geraken en dat een invloed heeft op de weg die zij afleggen?
Ken Van Roose
ken.vanroose@odisee.be

Misschien nog een allerlaatste vraag, mocht je nu terug de stap zetten naar het werkveld, bij welke organisatie zou je willen werken? Wie mag er u bellen?

Ik ben heel kieskeurig op dit moment. Ik wil genoeg vrijheid hebben. Ik wil ook iets doen waarvan ik denkt “dit heeft impact”. Er is ook altijd die dubbelheid. Soms zou ik wel de stap willen zetten om voor mezelf te werken, te schrijven en het creatieve verder uit te bouwen. Dat is een jongensdroom of zo. Maar dan mis ik ook weer de veiligheid van een team of een kader dat wel wat rugdekking geeft. Ik kan daar op dit moment geen antwoord op geven.

Het zou je moeten verrassen.

Het is dat. Ik heb niet echt een uitgetekend carrièrepad. Zolang dat hetgeen er zich aandient interessant blijft, dan wil ik dat doen. De vraag is voor mij: “Waar kan ik iets doen dat daadwerkelijk iets betekent?” Waar ik het gevoel bij heb dat hetgeen ik verleg misschien een klein steentje is, maar dat het wel iets verandert, verbetert. Dat gevoel moet er wel zijn.